Irene was volgens Cyrilla continu bezig rampspoed af te wenden. ‘Ze stond altijd in de overlevingsmodus: de voortekenen zien, op je hoede zijn, tijdig maatregelen treffen, het ongeluk buitensluiten. Dat werd nog erger nadat mijn vader overleed. In haar pogingen om elk denkbaar onheil het hoofd te bieden, voor haarzelf, voor mij, voor de cavia’s, de duif Eefje die ze had gered, het konijn en de hond, bedacht ze zo veel voorzorgsmaatregelen dat het leven onleefbaar werd. Allemaal dingen die niet konden en niet mochten, een aaneenrijging van rituelen om gevaren te bezweren.’
Cyrilla in Hoofdstuk 12:
‘Hier, dit ben ik in mijn balletpakje. Ik was, denk ik, een jaar of zes. Ik had een keer in mijn broek geplast omdat ik dat pakje niet snel genoeg kon uittrekken toen ik hoognodig naar het toilet moest. Het was me nooit eerder overkomen en het zou waarschijnlijk ook nooit meer zijn voorgevallen, maar mijn moeder wilde natuurlijk weer elk risico uitsluiten. Ze knipte het broekje uit het balletpakje en kocht een los zwart broekje voor me dat ik wel snel omlaag kon trekken op het toilet. Zo’n akelig ribbelig stofje, ik gruw er nog van. Het zat verschrikkelijk en het zag er niet uit. Kijk dan! Hier til ik mijn arm op en dat hele rokje schiet omhoog. Ik schaamde me kapot.’
‘In de spullen die haar moeder had nagelaten, zocht Cyrilla opnieuw naar aanwijzingen voor haar ware afkomst die ze eerder misschien over het hoofd had