In het sanatorium

Irene en haar medepatiënten in het sanatorium
Een geluk bij een ongeluk kun je het niet noemen, die tbc. Weliswaar ontsnapte Irene door haar ziekte aan de gesel van de Zusters van de Goede Herder, maar in het sanatorium kreeg ze het zo mogelijk nog erger te verduren. Het was eerder een ongeluk bij een ongeluk. Drie lange, lange jaren lag ze in sanatoria in Oisterwijk en Tilburg. Op deze periode van haar leven blikte zij op haar 76ste terug in een uitgebreide brief aan haar fictieve correspondentievriendin Sophie:
Velen om mij heen stierven, ik stond ook op de lijst. We leefden van röntgenfoto naar röntgenfoto. Je moest drie goede tests op rij hebben, dan kon je weer vooruitkijken naar je herstel. Tussen elke foto zaten twee maanden. De eerste: fout. Volgende: weer fout. Dan een goede uitslag maar daarna weer terug bij af. Of twee keer goed en de derde keer fout, stond je weer op nul. Telkens werd je hoop de bodem in geslagen. Er kwamen steeds weer nieuwe medicijnen en wij waren de patiënten én de proefkonijnen. Een jong meisje werd volslagen doof nadat ze weer een nieuw middel had gekregen. Haar verloofde kon het niet meer aan en liet haar in de steek. Mijn ogen werden slechter door alle medicatie en een keer viel mijn gehoor voor driekwart weg. Stoppen, wéér een ander middel uitproberen, maar wel in combinatie met dat vorige omdat de nieren het anders begaven.’
Absolute en volslagen rust van lichaam en geest gold als de beste aanpak van tbc. Niet bewegen, niet rechtop zitten, één keer per dag naar het toilet, niet te diep ademhalen, geen geestelijke inspanning en al zeker geen omgang met patiënten van het andere geslacht.

Lees ook